Lipara lucens veroorzaakt een verdikte rietstengel door galvorming. De vrouwtjes van de Rietsigaargalvlieg Lipara lucens legt een eitje op de top van de rietstengel. De larve die uit het ei ontstaat vreet zich naar binnen tot het groeipunt. Ze voeden zich met de omgekrulde jonge bladeren. Als ze groot zijn gaan ze in de galkamer waar ze verpoppen en de winter doorbrengen. Ze komen uit de pop in mei-juni. Er is maar één generatie per jaar. De vrouwtjes zijn meteen geslachtsrijp en rijp voor paring zodra ze buiten zijn.
De mannetjes en vrouwtjes communiceren met bepaalde vibraties om de partner te lokken. Hoe ze de (soortspecifieke) vibraties veroorzaken heb ik nog niet kunnen vinden. Opvallend is dat de vrouwtjes bij voorkeur hun eitjes leggen op riet wat niet met de voeten in het water staat. Dit heeft te maken met de betere anatomische structuur van riet op het droge. Bron: Emilia Nartshuk & Hugo Andersson (2013) The Frit Flies (Chloropidae, Diptera) of Fennoscandia and Denmark.
In de larve ruimte in de rietstengel kunnen zich ook andere soorten vestigen (commensaal), die dezelfde ruimte in de stengel gebruiken maar geen negatief effect ('inquilinen') hebben op Lipara lucens. De commensale inquilinen van Lipara lucens zijn Cryptonevra soorten. Zie onder foto's van Cryptonevra diadema en Cryptonevra flavitarsis.
Er zijn in Nederland ongeveer 140 soorten halmvliegjes. De meeste soorten zijn klein <4mm, een een aantal wat groter tot 8 mm. Ze heten halmvliegjes omdat een aantal soorten veelvuldig in grashalmen te vinden zijn. Ze worden dan ook niet zo vaak gezien en worden meest gevangen met een sleepnet.
Een zeer algemene soort is Thaumatomyia notata die op veel verschillende biotopen te vinden is. Ze kunnen ook in gebouwen voorkomen om te overwinteren en zelfs in zeer grote aantallen bijelkaar. Soorten die wel op Thaumatomyia lijken zijn de geelzwarte Chlorops soorten waar Chlorops hypostigma, Chlorops limbatus algemene soorten zijn.
De Fritvlieg Oscinella frit is een zeer klein en algemeen vliegje, die te vinden is in veel biotopen.
Elachiptera soorten vinden we vooral in oeverbiotopen. In kustgebieden komen Platycephala planifrons Dicraeus fennicus en Eutropha fennicus regelmatig voor.
De larven van sommige soorten worden als een pest beschouwd, zoals Lipara die gallen vormt in riet en Thaumatomyia die in grote getallen in wortels van grassen kan voorkomen. De meeste soorten larven leven in grassen en zeggen bijv. Oscinellla, Calamoncosis, Lipara, Conioscinella, Chlorops, Meromyza, Platycephala, Cetema, Eurina, Camarota. In de zaadhalmen komen Dicraeus en Pseudopachychaeta voor. Cryptonevra sooorten zijn inquilinen van Lipara luscens, dwz ze leven als medebewoners in de holtes door Lipara larven gevormde gallen in riet.
Weinig soorten zijn te vinden in een bosomgeving. Dit betreft Gaurax en Hapleginella die als larve in zaad kegels van naaldbomen voorkomen.De larven van Lasiamba soorten leven onder de schors van Ruwe Iep (Ulmus glabra), Paardenkastanje (Aesculus hippocastanus) en Castanea. Lasiamba palposa imagos zijn soms te vinden op logs van Berk en Spar. Gampsocera en sommige Tricimba en Rhodosiella komen voor op paddenstoelen.
Een klein aantal soorten zijn bloembezoekers zoals sommige Chlorops soorten, Meromyza soorten. Sommige soorten vind je op kadavers bijv. Tricimba. Veel soorten leven als larve van 'frass' = faeces van ander insectenlarven, van rottend organisch materiaal.
Soorten die als imago overwinteren omvatten sommige Elachiptera, Aphanotrigonum, Pseudopachychaeta en Thaumatomyia.
Kenmerken op het eerste gezicht om halmvliegjes te onderscheiden zijn het typische kopje met een vaak groot en glanzend ocellum (oogjesdriehoekje) op het voorhoofd, de typische antennes en de karakteristieke vleugeltekening. Opvallende soorten zijn de soorten met een plat voorhoofd en langgerekte kop de Platycephala soorten en de soorten met verdikte dijen van de achterpoten de Meromyza sooorten.
Het is moeilijk om soorten met voldoende details te fotograferen. Het zijaanzicht van de kop is belangrijk waarbij de beharing van de antenne en de grootte van het derde antenne lid in vergelijking met de hoogte van de wang en de dikte van de voordij soms belangrijk is. Een schuin van boven aanzicht is nodig om de beharing van het voorhoofd weer te geven en uitsluitsel te geven of beharing alleen buiten het ooogjesdriehoekje voorkomt of ook in één of meer rijen binnen de grenzen van de oogjesdriehoek.
De Elachiptera soorten zijn algemeen en hebben haren op uitsteeksels op de rand van het scutellum staan. Een bovenaanzicht kan duidelijkheid verschaffen over de onderlange afstand van de uitsteeksels, en de glansstrepen op de rug.
Lipara lucens is een relatief grote soort, met harig scutum. De kop van Eurina en Platycephala zijn langgerekt driehoekig.
Meromyza heeft dikke achterdijen. Onderscheid van veel soorten Meromyza vereisen genitaal onderzoek van de mannetjes. Dit geldt ook voor veel andere genera waar van veel met kleine soorten <4mm.
Er zijn meerdere kleine vliegen soorten die gelijken op halm vliegjes, zoals de Mineervliegjes (Agromyzidae), Milichiidae en Odiniidae.
De beste bron voor determinatie van Chloropidae is de studie van Emilia P. Nartshuk and Hugo Andersson (2013) The Frit Flies (Chloropidae, Diptera) of Fennoscandia and Denmark. Ze beschrijven alle Noord Europese soorten.
Update over naamgeving Chloropidae en voorkomen van soorten in Nederland (bron: Beuk, P.L.Th., 2015. Family Chloropidae. On: Beuk, P.L.Th. (Ed.): Checklist of the Diptera of the Netherlands: http://www.diptera-info.nl/news.php?fam=Chloropidae.
Revision of Meigen's Chloropidae by Nartshuk.
Voor determinatie van Chloropidae GENERA zie Mike Hackston insect keys -> Order Diptera The Flies -> Chloropidae.. Niet inbegrepen één Subfamilie Rhodisiellinae met één soort Aspistyla plumiger, die in Scandinavische landen voorkomt maar (nog) niet van Nederland bekend is.
Overzicht Chloropidae soorten op waarneming.nl
BOVEN