Kenmerken: posthumeral ontbreekt of kleiner dan humeral (foto 1), tergiet 5 korter dan tergiet 3,4 (bij mannetjes), ingeklapt genitaal normaal stand en geen borsteltapijtjes op sterniet 3,4 (foto 3), uitgeprepareerd genitaal (foto 4 t/m 9), genitaal complex met grote gonieten enz. (foto 9), gezichtsprofiel vrij recht (foto 1,7), neusbrug en antennal fovea lichtbruine tint en weinig groene glans (11,12), vertico-orbital duidelijk en smal (foto 10).
De naam Oevervliegen is goed gekozen. De meeste soorten zijn inderdaad te vinden aan de oever op het zand, slik, in de oevervegetatie en zelfs op het water op waterplanten zoals gele plomp, waterlelie, eendenkroos en fonteinkruid, of aan de kust op zeekraal of schijnspurrie. Anderen zijn te vinden op grassen en granen, op rottend dierlijk weefsel, uitwerpselen, eieren van spinnen en kikkers.
De volgende soorten zijn in droge gebieden te vinden: Clamoneurum cimiciforme (o.a. kustgebieden), Discomyza incurva, hydrellia soorten vooral H. griseola en H. maura, Ilythea nebulosa (duinen), Ilythea spilota op vochtige bosbodems, Limnellia quadrata (o.a. in bebouwde omgeving overwinterend), Philygria soorten Philygria vittipennis (o.a. berm Hoge Veluwe), Philygria punctatanervosa (duinen), Trimerina madizans in graslanden. De nu zeer zeldzame Teichomyza fusca is beperkt tot sterk geëutrofieerde omgeving zoals lekkende riolen en mest vloeivelden?
Voedsel van de oevervliegen bestaat grotendeels uit micro-organismen zoals bacteriën en algen. Een klein aantal vind men in kassen op planten en plantaarde.
De grootte van de vliegen varieert van zeer klein (1mm) tot groot (10mm).
Veel gezien zijn soorten uit de genera Notophila, Ephydra, Hydrellia en Scatella soorten. De meest algemene soorten zijn Hydrellia griseola (zeer algemeen ook in drogere terreinen), Scatella stagnalis en S. tenuicosta en Parydra coarctata. In de gebouwde omgeving zit Limnellia quadrata met vierkante vlekjes in de vleugel. Ook Scatella soorten hebben vlekjes in de vleugels. Ze komen o.a. voor in kassen en kamerplanten. Discomyza is een opvallende grotere soort met gekromd lijf en vleugels die soms op bloemen (o.a. Groot hoefblad, schermbloemen) zitten.
De familie telt officieel nu 105 soorten in Nederland. Er zijn ondertussen een aantal nieuwe soorten ontdekt en er zijn nog meer nieuwe soorten te ontdekken in Nederland.
Uiterlijke kenmerken zijn de typische kop met brede mondopening, vaak wat ingedeukt boven op de kop en met gezwollen frontdelen van de kop. Een aantal soorten Notophila soorten hebben een opvallende lichtbruine kleur. De arista van oevervliegen is alleen bovenzijdig behaard, soms lang (o.a. Notiphila) vaak vrij kort.
Er zijn vijf subfamilies: DISCOMYZINA, EPHYDRINAE, GYMNOMYZINAE, HYDRELLINAE en ILYTHEINAE
Het dieet van de imago's is minder gevarieerd dan dat van de larven. De imago's voeden zich hoofdzakelijk met algen en micro-organismen.
De larven van een paar geslachten (Hydrellia, Psilopa) mineren. De waardplanten zijn vooral waterplanten, grassen en granen. Een enkeling mineert op biet (Beta) of soorten uit de Ganzenvoetfamilie (Chenopodiacaea). De larven van Notophila soorten hebben een "snorkelpijpje" waarmee ze gaten in de wortels stengels van waterplanten boren die ze aldus als levende snorkel gebruiken voor het ademen.Waardplanten zijn Liesgras Glyceria maxima, Gele plomp Nuphar lutea Grote lisdodde Typha latifolia. De larven leven onder water van detritus op de modderbodem
WELKE OEVERVLIEGEN ZIJN MINEERDERS ZIE WILLEM ELLIS (scroll door naar Diptera en kies Ephydridae)
Van de 17 Hydrellia soorten zijn van slechts 7 soorten de minerende larven en waardplanten bekend. Van de 7 soorten van het geslacht Psilopa is slechts van een soort iets bekend over het larve stadium en de waardplant. De Psilopa leucostoma mineert op biet (Beta) en ganzenvoet (Chenopodium) beiden van de Ganzenvoet familie Chenopodiaceae. Behalve de gecultiveerde biet komt er een wilde biet voor aan de kust Strandbiet (Beta vulgaris subsp. maritima). De Hydrellia soorten mineren op verschillende soorten waterplanten: H. albilabris op Eendenkroos (Lemna); H. cochleariae, H. fusca en H. maura op Fonteinkruid (Potamogeton); H. cochleariae ook op Sterrekroos (Callitriche); H. flavicornis en H. mutata op Waterweegbree (Alisma). H. mutata ook op Krabbescheer (Stratiotes). H. thoracica mineert op Vlotgras (Glyceria). Alleen de Hydrellia griseola is minder kieskeurig en vind men op vele soorten waardplanten zoals allerlei soorten grassen, riet, granen (o.a. rijst) en zelfs IJzerhard (Verbena). Er valt nog veel te ontdekken in de familie van de Oevervliegen.
Trimerina madizans larven ontwikkelen zich in poppen van spinnen
Clanoneurum cimiciforme is een kustsoort die mineert op zoutplanten o.a. Melde (Atriplex), Zeekraal (Salicornia), Schijnspurrie (Spergula) en schorrenkruid (Suaeda). C. cimiciforme is nog niet uit Nederland gemeld maar wel bekend van de buurlanden.
Er zijn weinig foto's van Oevervliegen en weinig soorten zijn van foto op soort te benoemen. Met hun fraaie opgezwollen koppen en grote mondopening zijn ze zeer fotogeniek. Voor herkenning van de soorten is de vleugelvlekken tekening voldoende zoals bij Limnellia quadristrata, of het algehele voorkomen zoals bij de zwarte kromme Discomyza incurva. De Dichaeta caudata heeft kenmerkende lange borstelharen op het achterlijfuiteinde.
Soorten met gevlekte vleugels komen voor in de genera Ilythea, Scatella, Limnellia, Scatophila en Philygria. Ook Parydra soorten hebben zwak gevlekte vleugel, relatief duidelijker bij P. nubecula en P. quadripunctata. Setacera soorten hebben een afwijkende antenne met naast de arista nog een klein borstelhaartje uit de buiten-zijkant van het derde antennelid. In Nederland zijn tot nu toe alleen Setacera auratus met zilveren gezicht en S. micans met een gouden gezicht gemeld. Ook S. breviventris en S. trina kunnen mogelijk hier voorkomen. De vrouwtjes zijn op kleur van de voorschenen te onderscheiden. (Jenns Hermann Stuke (2010) Ephydridae Niedersachsens und Bremens). S. mica komt mogelijk alleen voor aan de kust.Een belangrijk kenmerk van de Oevervliegen is de arista met alleen bovenzijdige beharing. Gelijkende arista zien we bij de Camillidae die groete bovenstaande haren hebben op de arista en kleine bijna onzichtbare op de onderzijde.
Verder is de kop met vaak ingedeukt voorhoofd en het bolle gezicht kenmerkend.
Verwante families zijn Fruitvliegen (Drosophilidae), en minder bekende families Campichoetidae 2 soorten, Diastatidae 5 soorten en Camillidae 4 soorten. Soorten met arista die alleen boven zijharen heeft vind men ook onder enkele soorten fruitvliegen en Camillidae. De laatste heeft zeer korte beharing aan de onderzijde van de arista. Vliegen met opgezwollen koppen zijn ook te vinden in de Sphaeroceridae Mestvliegen, maar de vleugels van mestvliegen zijn duidelijk anders dan die van de oevervliegen.
De beste sleutel voor bijna alle Nederlandse soorten is de sleutel British Ephydridae van Drake. o.a Lytogaster abdominalis (Nieuw voor Nederland ontbreekt) maar staat wel in Genera tabel Jan Wind.
British key Ephydridae van C.M.Drake (test key 2006) Key to British Notiphila species zie C.M. Drake (2001) Dipterist Digest 8:pg. 91-126Scheiring, Foote 1973 Habitat en Voedsel van Oevervliegen NE Ohio
WELKE OEVERVLIEGEN ZIJN MINEERDERS ZIE WILLEM ELLIS (scroll door naar Diptera en kies Ephydridae)