De mestvliegen worden onder verdeeld in drie subfamilies die op vleugeltekening te onderscheiden zijn: Copromyzinae, Sphaeroceridae en Limosininae.
De Copromyzinae hebben een paar genera. De Lotophila atra is heel algemeen, wijdverbreid en vaak aan mest gerelateerd.
De Copromyza soorten zijn ook vrij algemeen en komen vaak voor in gras en bij mest. Ze worden deels onderscheiden door het patroon van bestuiving op de flanken, wat alleen goed te zien is bij geschikte lichtval.
De Crumomyia soorten vind men vaker in een bosomgeving bij paddenstoelen en faeces van bijv. kleine zoogdieren. Het mannetje van Crumomyia nitida heeft een uitsteeksel aan de binnendij van poot 3 die alleen te zien is als je hem omdraait of van onder-opzij fotografeerd. Crumomyia pedestris is een soort met sterk gereduceerde vleugels. Crumomyia fimetaria is de meest algemene.
De Borborillus soorten komen deels in open gebieden voor. Borborillus vitripennis hebben ook gevonden in veengebieden.
Alloborborus werd gevonden op verse paardenmest in duinvalleibos niet ver van natte oevers.
De subfamilie Sphaerocerinae zijn mestvliegen met een "krokodillenhuid" d.w.z. een huid met rijen knobbeltjes op de kop en scutum (rug) en aan de rand van het scutellum (schildje). De Ischiolepta soorten zijn moeilijk te onderscheiden.
Sphaerocera curvipes heeft een karakteristieke achterpoot met een doornen spoor en daaronder geknikte borstelharen. Dit is alleen het geval bij het mannetje.
De subfamilie Limosininae zijn grotendeels kleinere soorten mestvliegen. Een paar hebben opvallende kleuren zoals Spelobia ochripes met geel gezicht en voorhoofd, Chaetopodella scutellaris met gele voorrand van het voorhoofd, geel gezicht en glad scutellum. Coproica ferruginata heeft een bruine kleur.
Heel kleine soorten zijn bijvoorbeeld Minilimosina, Pteremis, Spelobia soorten.
Een grote soort met zware voordijen is Gigalimosina, een zeldzame soort nieuw voor Nederland die we vonden op een bosbeekoever in een kwelgebied.
Een aantal soorten vind je vooral op slik en zandoevers zoals Rachispoda soorten
Algemeen voorkomende soorten zijn Rachispoda soorten op natte oevers, Leptocera, Opacifrons coxata en Pseudocolinella humida
Kimosina legt eitjes in dode zoogdieren o.a. zeehonden, konijnen en larven zijn ook gevonden in mensenlijken. Leptocera caenosa komt ook voor in lijken. De larve komt in ongeveer 48 uur uit het ei. Het derde larve stadium (derde instar) wordt een pop ongeveer 9-15 dagen na de eileg.
Spelobia parapusio komt voor op paddenstooelen. Er worden vrijwel nooit mannetjes gevonden en de vrouwtjes worden in staat geacht tot ongeslachtelijke voortplanting
Thoracochaeta komen voor aan de kust en leggen eitjes in zeewier zones, soms komen ze ook in het binnenland voor.
In gemaaid gras komen Halidayina spinipennis en Spelobia ochripes voor.
Soms zitten de mestvliegen vol met mijten. Hier een Copromyza stercoraria die op een hoop strooiselafval van champihgnonteelt zat. Alle soorten mestvliegen (Coproica ferruginata, Copromyza stercoraria en Sphaerocvera curvipes) die hierop zaten waren bedekt met dezelfde soort mijten.
Sphaeroceridae Mestvliegen zijn grotendeels klein en zwart grijs van kleur met weinig opvallende uiterlijke kenmerken om ze op foto te herkennen. Een uitzondering zijn Coproica ferruginata, Spelobia ochripes, Chaetopodella scutellaris, Gigalimosina, Ischiolepta tot op genera niveau, en Copromyza soorten. Bij goede detail foto van scutum en scutellum zou ook de algemene Lotophila atra wel te onderscheiden zijn. Echter bij veel soorten is microscopisch onderzoek nodig. De beharing op het scutum, de beharing van een of meer rijen achter op de kop, de beharing op binnenzijde middenpoot een achterpoot, enz. Er zijn meerdere kleine zwarte vliegjes. Bij enige oefening zijn de mestvliegen grotendeels te herkennen vooral de wat grotere soorten zoals Copromyza en de glad glimmende Crumomyia soorten. Brian R. Pitkin (1988) heeft een uitgebreide publicatie om de Mestvliegen te identificeren geschreven. LESSER DUNG FLIES DIPTERA: SPHAEROCERIDAE Handbooks fotr the Identification of British Insects Vlo 10, Part 5e. De vleugeltekening is bij sommige soorten variabel. Rohacek (2012) heeft dit bestudeerd in wing polymorphism in European species.
Fotografie Weetjes
Mogelijke look-alikes
Andere Bronnen